Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En de aanspraakplaats [47]vooraan was van twintig ellen in lengte, en van twintig ellen in breedte, en van [48]twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze [49]met gesloten goud; ook overtoog hij het [50]cederen altaar. 47. Dat is, welke, als iemand inging van het oosten naar het westen, voor hem lag in het einde van het heilige. Anders, de ruimte, [of, de aangezichten] van de aanspraakplaats, was van, enz. 48. Boven, vs.2, staat wel, van het gehele huis, dat het dertig ellen in zijn hoogte had, maar dewijl men van het eerste voorhof tot het tweede, en van het tweede tot het heilige, en van dit tot het allerheiligste met trappen moest opklimmen, gelijk men kan afnemen, Ezech.40;6, zo is het geen wonder, dat de vloer enige ellen hoger, en nader aan het dak geweest is. 49. Dat is, dicht fijn, rein. Zie 2 Kron.3:4. Of, alzo genoemd [gelijk anderen menen] omdat het van David tot de timmering des tempels was opgesloten en bewaard geweest, 1 Kron.29:3,4, waar het ook goud van Ofir genoemd wordt, hetwelk om zijn waardigheid altijd in grote achting geweest is, Job 22:24; maar het edelste en kostelijkste goud is in het algemeen ook zou genoemd geweest, omdat men dat zeer nauw pleegt op te sluiten, Job 28:15. 50. Versta het reukaltaar, van hetwelk ook gesproken wordt onder, vs.22, en hfdst.9 vs.25. Dit heeft Salomo ook met goud overtogen, en wordt daarom genoemd het gouden altaar, onder hfdst.7 vs.48.